de vlieger

Er hangt een vlieger in de lucht,

Wordt voortgedreven met een zucht,

Van warme zomerwind,

Vrolijk lachend naar het kind,

Dat met kleine zijn kleine beentjes erachter aan rent,

 de kracht van de wind nog niet kent.

 

Dan  rukt de wind eraan,

Laat de vlieger heen en weer gaan,

Om daana weer tot rust te komen,

Zwevend hoog boven die bomen,

Soms grillig trekkend aan het touw,

Geeft het de vlieger een extra douw.

 

Soms denk ik die vlieger te zijn,

Dat ik met die wind heen en weer dein,

Op golven van goede en slechte dagen,

Wordt ik heen en weer gedragen,

Even gaan de dingen zoals ik het wil,

Dan is het weer even stil.

 

Soms stormt de wind weer door mijn leven,

En moet ik al mijn krachten geven,

Om de controle weer te hervinden,

Me niet op te laten winden,

door die grillige wind van ons bestaan,

en vechtend door te gaan.